Onias Landveld (Paramaribo, 1985) is een verhalenverteller. Hij schrijft, spreekt, dicht en inspireert. Vanaf aug 2017 is hij voor twee jaar de stadsdichter van Tilburg. Zijn talent deelt hij graag via concepten, workshops en spreek cursussen. Maar het podium is waar hij het liefst staat. In 1989 ontvluchtte hij samen met zijn familie de Surinaamse burgeroorlog. Na 3 jaar te hebben gewoond in Utrecht, vertrok het gezin weer naar zijn geboorteland. Sinds 1998 woont hij in Tilburg.

Lees hier enkele gedichten die hij schreef in het 1e halfjaar van zijn Stadsdichterschap.

Met stille tRom.

Tilburg, een dorpse stad dat omhoog is getrokken uit de industrie. 

Heden te dagen een bruisende hub en schakelpunt in de Brabantse logistiek.

Een stad met een rijke geschiedenis dat met trots spreekt van werkethiek.

Dank aan de mannen envrouwen met krongebogen ruggen voor deze repatatie

Neem dit letterlijk, bescherming heb je bij ons niet gevonden. 
Dus mijn excuses voor de raspende adem en bloed in je longen. 
Voor het eczeem op je sterke handen of je afgebrokkelde tanden.
Voor het dreigen, want daarmee legden ze je steeds aan banden.
Het spijt me als straks op “onverklaarbare wijze” ziekten ontstaan. 
Sorry dat nog steeds niemand met verantwoording durft op te staan. 
Het spijt me dat dit nog steeds geldt..Sie haben es nicht gewusst…
Het zijn de perfecte beginregels van elke halve gebakken smoes.
Want ofschoon mijn havo scheikundige kennis reeds lang is vervlogen, 
Begrijp ik nog steeds dit: “Bescherming is ALTIJD” nodig.
Als met chemicaliën wordt gespoten, zorg dat ze niet in je ogen komen.
Niet op je huid smeren, wees voorzichtig en nooit en te nimmer inhaleren. 
Waarom was dit voor hun geen gegeven? 
Zeg mij, waren ze minder waard omdat ze moest leven van een uitkering? 
Is het dat ze kwetsbaar waren en ze daarom gedreigd werden met een mindering? 
Met de angst van een korting op de financiën legden ze hun aan banden. 
Dus ze gingen, terwijl ze met elke ademteug moord pleegden op hun ingewanden. 
Mij bekruipt het verdrietig gevoel dat deze stad soms vergeet wie wij zijn.
Tilburg is gebouwd op vrouw en mankracht, dat was altijd onze identiteit.
Harde werkers, de motor voor onze stad, maar mensen op de eerste plaats.
Hun vermogen aan kennis en bereidwilligheid, dat noem ik arbeidskapitaal. 
Ze hebben onze mensen vernederd, vertroken en spraken niet als man tot man. 
Maar als met stille trom vertrekken zomaar kan, dan maakt ik wel tamtam...

Schaam je!!!

Jullie stadsdichter

Schijtgedicht

Hondse honden schijten tonnen buiten parken of gebied.
On-aangelijnde eigenaren doen het stiekem, niemand die het ziet.
Krolse katers klimmen klauterend en ook kotsend langs.
Kittens komen kaatsen klagen, geven kleine vogels angst.
Poepen pissen stoepen sissen van urine in de dag.
Laten liggen hopen stinken, wij maar stikken in de walm.
Mensen maken mot, meer mogelijk dan nodig is.
Boze buren bezorgen beestachtige bazen boze blikken op hun gezicht.
Bonnen bonzen boemelend binnen als het aan de gemeente ligt
Geen gezeik, geen gestress gewoon opletten is je plicht.
Dieren durven dingen doen die mensen laten moeten.
Pak poepende poedels perfect aan als ze je schoenzool bedoezelen
Maar mensen moeten meer met elkaar leren omgaan vandaag de dag
Dwing deze dichter daarom niet om jou aan te wijzen op je drol en om te zeggen “pak!”

Hoe ik je beschrijf….

De stad waar ik grijs ben geworden,
waarin ik mijn haren verloor,
mijn eerste tienerliefde ervaarde,
in de bosrijke Warande, aan de kant van de Reeshofdijk,
daar is waar mijn hart bevroor.
Toen ik haar zag weg fietsen, want onze verschillen waren toch iets te groot.
Zij was namelijk Blaak en ik was meer Noord.
Twee werelden samengesmolten binnen de grenzen van een stad.  
Een plaats waar houdoe en ons mam en ons pap gangbaar was.
En eigenlijk is, nog steeds.
Wat niet vergaat, is Tilburgse spraak vermengd met Brabantse idealen.
Maar datgene dat kwam en vervolgens vervaagde,
dat waren meer gebouwen, verkeersaders, namen.
“Tilburg moderne industrie stad,”
Het harde werken en niet vies zijn van de industrie, dat zit nog in ons hart.  
“Tilburg, je bent er,”...niet altijd.
Want voor degenen die de weg niet weten, is het soms een strijd.  
Het is soms worstelen met elkaar, zichzelf en soms met de gemeente.
Hoe moet je met bloedend hart verklaren,
dat er geen subsidie meer is voor de komende jaren?
Of dat panden worden verkocht waarin men zich eigenlijk kon verenigen.  
Alleen maar omdat die niet meer passen binnen een portefeuille.
Voor sommigen is het zeer moeilijk te pruimen.
Maar ondanks dat, is dit een plek waar men liefde heeft voor de stad.
Waar Ella Fitzgerald nog zong in de Pellikaanhal.
Een stad waar jazzlegendes hun stem verhieven.
En zachtjes trompetterend hun zegen over de stad bliezen.
Mensen als Duke Ellington en Count Basie,
naar goed Tilburgs gebruik wordt daar niet over opgeschept.
Maar laat het gemeengoed worden, dit mag worden gezegd.
Ongehoord, zulke gepassioneerde muziek in een grauwe stad.
Maar zo ervaar ik dat.
Want ik zie Tilburg als een noeste arbeider,
Met smeer op zijn wangen en de ruwe handen van een werker.  
Maar één dat in het donker van zijn achterkamer, de mooiste schilderijen heeft hangen.
Veelal gemaakt met eigen hand.
Waar penseelstreken denkwijzen vertalen, alleen te vinden in de ziel en in het hart.
En dit alles mag je overpeinzen, terwijl je in de stilte van het Wandelbos, je voeten
van hun omhulsel bevrijdt. En op dat moment heb ik persoonlijk schijt.
Want dan klinken de woorden van Willem in mijn oren, “hier adem ik frank en vrij.”
En zo, dames en heren is hoe ik Tilburg beschrijf. 

Kruidenbuurt

Ik ken je nog, je bent nu ietsjes ruimer.
Je straten wat breder en ander soort huizen.
Maar ik ken je nog.
Eén van je namen rolde zo vreemd van mijn tong, Bazielkruidhof.
Ik moest het kennen, want voortaan was daar  mijn huis.
Een ander soort thuis.
Nederland  had ik in 6 jaar niet meer gezien.
Dus ik ging op ontdekkingsreis.  
Vol hormonen op zoek naar die speciale meid.
Ik vond haar niet, maar wat ik vond was het Paletplein.
Onze standplaats was de Kobaltstraat voor de drukkerij.
We waanden ons de koning te rijk in onze wijk.  
Ik ken je nog, toen bus 7 nog 42 was.
Ik pakte jou aan het einde van elke dag.
Vanuit Paulus Lyceum en langs Twee Steden,
Op weg naar huis, het lijkt zo lang geleden.
Uiteindelijk volgde ik jouw grensrivier en kwam uit in de Reeshof.
Een andere wijk, een andere buurt een andere tijd.
Ik zalje nooit vergeten hoe lang het ook duurt.
Deze stadichter vond immers zijn oorsprong in “zijn” kruidenbuurt.


Mijn superheld

Mijn superheld heeft andere superkrachten.
Zij heeft  geen bliksemstralen die schieten uit haar handen.
Ze is geen buitenaardse held, ze komt geen schurken vangen.
Zij kan ook niet aan supersterke spinnenwebben hangen.
Ze zal ook niet in tien seconden vliegen om de aarde.  
Maar als het eng en donker is, zal ze mij komen halen.  
Haar superkracht is dat ze kijkt en luistert.
Zij hoort mij, zelfs als ik heel zachtjes fluister.  
En zien doet ze mij ook, als ik mij wil verschuilen.
Tussen veel spelende kindjes kan ze mij zien huilen,
Zij was degene die mij vroeg,waarom ik zo stil zat.
En waarom ik opeens, niet meer vrolijk aan het lachen was.
Of dat die blauwe plekken kwamen door voetbal of de hockeyclub.
“Dat kan wel” zei ze, soms krijg je een ongeluk.
Maar soms, komen plekjes door nare dingen in de buurt of thuis.Dus vroeg ze: ”Wil je daarom niet naar huis?”
Ik vertelde toen maar zachtjes dat soms mijn adem stokte,
Als degene die mij pijn kwam doen dan op mijn deurtje bonsde,
En elke avond ging dat deurtje open
Maar ik was bang dat niemand mij zou geloven,
Waarom ik bang was als ik in mijn kamer sliep.
En daarom liever alleen door de straten liep.
Mijn superheld hield mij vast totdat mijn tranen droogden.
Ze vertelde mij dat niemand aan mij had mogen komen.
Zij hield mij stevig vast terwijl we samen bleven wachten.
Totdat ze mij naar een veilig plekje brachten.
Mijn superheld heeft hele andere super krachten.
Mijn superheld die ziet mij staan, ze luistert en stelt vragen….

Thuis komen.

Stilte is voor mij beneden de rivieren, ingeluid door sporen verhit staal.
Het wordt geboren in het hoekje van mijn ogen, wanneer ranke lijven tegen het platteland afsteken.
Op dat moment zoekt een lens naar herkenning. Loensen naar landschaps graffiti.
Dat ene gebouw, dat voetbalveld. Want die kantelende bocht naar rechts,  
betekent nog 5 minuten reis geweld.
In dat moment huist verkenning, want waar de schemer haar kantlijn raakt, ben ik misschien nog niet geweest.
En hoe vaker ik vertrek, hoe meer ik haar ontmoet. Weggaan geeft namelijk materiaal ter vergelijking en voer voor discussie.
Lichte afgunst om sommige plekjes maar blij met de rust. Vertellen over oud textiel omgeven door de geur van natuur.
Mijn voetzolen als vingertoppen, de straatstenen als braille hobbels, ik vind semi blindelings mijn weg.
Semi, want verdwalen door oud noord kan nog horen tot mijn schaamte. Maar zekerheid herstelt zich bij zicht op de rijbanen.
Ik klamp mij soms vast aan een dorpse mentaliteit in een 6e stad.
Verkozen door mijn moeder, maar bewoond door mij.
Bewandeld, bevochten, verloren, gewonnen. De trilling van de stad bevindt zich op mijn stembanden, als ik namelijk in het noorden spreek, Praot ik blijkbaar met een zacht geluid.  
Stilte bevindt zich bij het openen van de treindeuren. Stilte vind ik als ik loop door mijn straten, op weg naar huis.